Joshua 19

1Daarna ging het tweede lot uit voor Simeon, voor den stam der kinderen van Simeon, naar hun huisgezinnen; en hun erfdeel was in het midden van het erfdeel der kinderen van Juda.
 ging het Ging uit; te weten, uit het vat, waar men al de loten in geworpen had en uittrok.
,
 hun erfdeel Zie Gen 49:7, waar Jakob voorzegt dat Simeon en Levi, om den moord, dien zij te Sichem hadden begaan, verstrooid zouden worden in Israël. De Levieten zijn het gehele land door verspreid geworden, en de Simeonieten zijn in Juda verdeeld geweest. vs.2.
2En zij hadden in hun erfdeel: Beer-seba, en Seba, en Molada,
 en Seba, Dit woordje en houdt men hier zoveel te zijn als of, dat is. Want Seba en Beër-Seba is, naar het gevoelen van velen, een en dezelfde stad; daarom wordt het 1Ch 4:28, waar deze geschiedenis weder verhaald wordt, uitgelaten en onder vs.6 worden maar dertien steden genoemd.
3En Hazar-sual, en Bala, en Azem,
 Bala, Deze stad wordt 1Ch 4:29 genoemd Bilha. Dikwijls valt er enige verandering of toevoeging in de eigennamen der mensen, steden en dorpen. Hier staat vs.4
4En Eltholad, en Bethul, en Horma,
 Horma, Zie de aantekeningen Jdg 1:17.
5En Ziklag, en Beth-hammerchaboth, en Hazar-suza, 6En Beth-lebaoth, en Saruhen; dertien steden en haar dorpen. 7Ain, Rimmon, en Ether, en Asan; vier steden en haar dorpen; 8En al de dorpen, die rondom deze steden waren, tot Baälath-beer, dat is Ramath tegen het zuiden. Dit is het erfdeel van den stam der kinderen van Simeon, naar hun huisgezinnen.
 dat is Ramath Sommigen verstaan dat Baälath-Beër en Ramath een en dezelfde stad zijn.
9Het erfdeel der kinderen van Simeon is onder het snoer der kinderen van Juda; want het erfdeel der kinderen van Juda was te groot voor hen; daarom erfden de kinderen van Simeon in het midden van hun erfdeel.
 Het erfdeel Zie de aantekeningen Jos 15:32.
,
 was te groot Dat is, het was groter dan zij van node hadden, of te groot om door den stam van Juda alleen bewoond te kunnen worden.
10Daarna kwam het derde lot op voor de kinderen van Zebulon, naar hun huisgezinnen; en de landpale van hun erfdeel was tot aan Sarid.
 Zebulon, Hier gaat de stam van Zebulon voor den stam van Issaschar, onaangezien Issaschar ouder was dan Zebulon, gelijk Jakob in zijn testament, Gen 49:13-14, deze orde ook gesteld heeft; alsook Mozes, Deu 33:18.
11En hun landpale gaat opwaarts naar het westen en Mar-ala, en reikt tot Dabbaseth, en reikt tot aan de beek, die voor aan Jokneam is.
 naar het westen Hebreeuws, naar de zee.
12En zij wendt zich van Sarid oostwaarts tegen den opgang der zon, tot de landpale van Chisloth-thabor, en zij komt uit te Dobrath, en gaat opwaarts naar Jafia. 13En van daar gaat zij oostwaarts door naar den opgang, naar Gath-hefer, te Eth-kazin, en zij komt uit te Rimmon-methoar, hetwelk is Nea.
 Gath-hefer, Dit was de geboorteplaats van den profeet Jona, 2Ki 14:25.
,
 methóar, Anders, die eindigt te Nea.
14En deze landpale keert zich om tegen het noorden naar Hannathon, en haar uitgangen zijn het dal van Jiftah-el. 15En Kattath, en Nahalal, en Simron, en Jidala, en Bethlehem; twaalf steden en haar dorpen.
 Bethlehem; Dit is dat Bethlehem niet waar Christus geboren is, want dat lag in den stam van Juda, en dit ligt in den stam van Zebulon, vs.10.
16Dit is het erfdeel der kinderen van Zebulon, naar hun huisgezinnen; deze steden en haar dorpen. 17Het vierde lot ging uit voor Issaschar, voor de kinderen van Issaschar, naar hun huisgezinnen. 18En hun landpale was Jizreëla, en Chesulloth, en Sunem,
 Sunem, Deze stad was gelegen aan de landpale van Issaschar, en zij is vermaard vanwege de herbergzaamheid, die de profeet Eliza daar gevonden heeft, en omdat zij is de geboorteplaats van Abisag, die den koning David in zijn oude dagen gekoesterd heeft; 1Ki 1:3.
19En Hafaraim, en Sion, en Anacharath, 20En Rabbith, en Kisjon, en Ebez, 21En Remeth, en En-gannim, en En-hadda, en Beth-pazzez.
 En-gannim, Er ligt een ander En-Gannim in den stam van Juda, en nog een ander bij de Jordaan.
22En deze landpale reikt aan Thabor, en Sahazima, en Beth-semes; en de uitgangen van hun landpale zijn aan de Jordaan; zestien steden en haar dorpen.
 Beth-sémes; Er zijn verscheidene steden in het land Kanaän geweest, Semes genaamd.
23Dit is het erfdeel van den stam der kinderen van Issaschar, naar hun huisgezinnen, de steden en haar dorpen. 24Toen ging het vijfde lot voor den stam der kinderen van Aser uit, naar hun huisgezinnen. 25En hun landpale was Helkath, en Hali, en Beten, en Achsaf, 26En Allammelech, en Am-ad, en Mis-al; en zij reikt aan Karmel westwaarts, en aan Sichor-libnath;
 westwaarts, Hebreeuws, aan de zee
,
 libnath; Eenigen menen dat Libnath een beek is, anders Belum of Pagida genoemd.
27En wendt zich tegen den opgang der zon naar Beth-dagon, en reikt aan Zebulon, en aan het dal Jiftha-el noordwaarts naar Beth-emek, en Nehiel, en komt uit tot Kabul ter linkerhand;
 Kabul ter linkerhand; Eenigen nemen dit voor den naam ener stad, anderen menen dat het is de naam van een landschap, waarin twintig steden lagen, die Salomo Hiram gaf.
28En Ebron, en Rehob, en Hammon, en Kana, tot aan groot Sidon.
 Ebron, Dit Ebron geschreven in het Hebreeuws met een ain, is te onderscheiden van het vermaarde Hebron, gelegen in Juda, hetwelk geschreven wordt met een cheth
,
 Kana, Dit is het grote Kana, niet ver van Sidon gelegen, in het Galilea der heidenen. Het kleine Kana lag in den stam van Zebulon, in Neder-Galilea. Hier veranderde Christus het water in wijn, Joh 2:1. En Hij genas hier den zoon van den hoveling, Joh 4:46.
,
 groot Sidon Deze stad wordt groot Sidon genaamd, niet omdat er ook een klein Sidon was, maar ten aanzien van haar treffelijkheid, vermaardheid en rijkdom.
29En deze landpale wendt zich naar Rama, en tot aan de vaste stad Tyrus; dan keert deze landpale naar Hosa, en haar uitgangen zijn aan de zee, van het landsnoer strekkende naar Achzib,
 Tyrus; Hebreeuws, Tsor; en betekent een rotssteen, omdat het op een rotssteen gebouwd was en rondom in de zee en in de rotsstenen lag. Het behoorde wel tot den stam van Aser, maar de heidenen hebben het ingehouden, gelijk te zien is 2Sa 5:11; 1Ki 5:1-2, en elders meer.
30En Umma, en Afek, en Rehob; twee en twintig steden en haar dorpen. 31Dit is het erfdeel van den stam der kinderen van Aser, naar hun huisgezinnen, deze steden en haar dorpen. 32Het zesde lot ging uit voor de kinderen van Nafthali, voor de kinderen van Nafthali, naar hun huisgezinnen. 33En hun landpale is van Helef, van Allon tot Zaanannim, en Adami-nekeb, en Jabneel, tot Lakkum; en haar uitgangen zijn aan de Jordaan. 34En deze landpale wendt zich westwaarts naar Asnoth-thabor, en van daar gaat zij voort naar Hukkok, en zij reikt aan Zebulon tegen het zuiden, en aan Aser reikt zij tegen het westen, en aan Juda aan de Jordaan tegen den opgang der zon. 35De vaste steden nu zijn: Ziddim, Zer en Hammath, Rakkath en Cinnereth,
 Cinnereth, Anders, Gennesareth.
36En Adama, en Rama, en Hazor, 37En Kedes, en Edrei, en En-hazor, 38En Jiron, en Migdal-el, Horem en Beth-anath, en Beth-semes; negentien steden en haar dorpen. 39Dit is het erfdeel van den stam der kinderen van Nafthali, naar hun huisgezinnen, de steden en haar dorpen. 40Het zevende lot ging uit voor den stam der kinderen van Dan, naar hun huisgezinnen. 41En de landpale van hun erfdeel was: Zora, en Esthaol, en Ir-semes, 42En Saalabbin, en Ajalon, en Jithla, 43En Elon, en Timnatha, en Ekron, 44En Elteke, en Gibbethon, en Baälath,
 Gibbethon, Toen Nadab, de zoon van Rehabeam, deze stad belegerde, is hij door Baesa dood geslagen; 1Ki 15:27.
45En Jehud, en Bene-berak, en Gath-rimmon, 46En Me-jarkon, en Rakkon, met de landpale tegenover Jafo.
 Jafo Anders, Joppe; Act 9:36. Hier is Jona scheep gegaan om te varen naar Tharsis, Jon 1:3; het wordt nu Jaffa genoemd.
47Doch de landpale der kinderen van Dan was hun te klein uitgekomen; daarom togen de kinderen van Dan op, en krijgden tegen Lesem, en namen haar in, en sloegen haar met de scherpte des zwaards, en erfden haar, en woonden daarin; en zij noemden Lesem Dan, naar den naam van hun vader Dan.
 Lesem, Anders, Lais, of Laïs, gelijk Jdg 18, waar deze historie breder verhaald wordt. En daar wordt gezegd dat dit geschied is toen er geen koning of rechter in Israël was. Hieruit is af te nemen dat dit boek door Jozua niet geschreven is, want hij kon niet schrijven hetgeen na zijn dood geschied is.
,
 met de scherpte des zwaards, Hebreeuws, met den mond
,
 zij noemden Lesem, Dan, De zin is: nadat zij de stad Lesem ingenomen hadden, noemden zij dezelve Dan, naar den patriarch Dan, van wien zij gesproten waren. Deze stad was gelegen aan den voet van de berg Libanon, in het dal Rehob, waar eigenlijk de Jordaan haar oorsprong neemt. Toen de viervorst Filippus, de broeder van Herodus, ten tijden van den keizer Tiberius deze stad herbouwd en grotelijks verbeterd had, heeft hij dezelve genaamd Coesaroea-Philippi, naar den keizer en naar zijn naam. Plinius getuigt dat zij ook Paneas is genoemd geweest en nog later Pelin. Zij ligt aan het einde van het land Kanaän oostwaarts, van Sidon omtrent 35.000 passen.
48Dit is het erfdeel van den stam der kinderen van Dan, naar hun huisgezinnen, deze steden en haar dorpen. 49Toen zij nu geëindigd hadden het land erfelijk te delen, naar zijn landpalen, zo gaven de kinderen Israëls aan Jozua, den zoon van Nun, een erfdeel in het midden van hen. 50Naar den mond des Heeren gaven zij hem die stad, welke hij begeerde, Thimnath-serah, op het gebergte van Efraïm; en hij bouwde die stad, en woonde in dezelve.
 Thimnath-serah, Anders genoemd Thimnath-Heres, Jdg 2:9. Hier is de treffelijke veldoverste Jozua begraven, Jos 24:30.
51Dit zijn de erfdelen, welke Eleazar, de priester, en Jozua, de zoon van Nun, en de hoofden der vaderen van de stammen, door het lot aan de kinderen Israëls erfelijk uitdeelden te Silo, voor het aangezicht des Heeren, aan de deur van de tent der samenkomst. Aldus maakten zij een einde van het uitdelen des lands.
 Dit zijn Dit 51 vs. is een algemeen besluit van al hetgeen van het 14 hfdst. tot hiertoe van de uitdeling des beloofden lands geschreven is.
Copyright information for DutSVVA